In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om te werken aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop Waffelaert, Goddelijke Beschouwingen, die hem tot directeur benoemde van het Engels Klooster van kanunnikessen in de Carmersstraat. Gezelle was geestelijk leider, maar hij gaf in het Engels Klooster ook godsdienstlessen en hoorde de biecht aan van de zeventig leerlingen.
Gezelle stierf echter vrij vlug en onverwachts in het Engels Klooster net vóór de eeuwwisseling, op 27 november 1899. De oorzaak was een abces aan het hoofd. Neef Caesar Gezelle getuigt.
“Eerst had hij pijn gekregen in zijn linke hand aan de kleine vinger; deze zwol eerst op maar genas; de kwaal verhuisde naar den elleboog en genas daar na zekeren tijd ook om zich te gaan vermaken tot een groot gezwel met twee drie kleine, bachten het linke oor. Een abces, zoo meenden wij. [...]”
“Van onder de doeken waarin zijn hoofd gebonden zat, zagen wij van dan voort een gloei, een roode ontstekendheid, uitwijden traag als een olievlek, zich verspreiden over ‘t linke oor en oog en dan over geheel het ontzagelijk hoofd. [...] Toen het hoofd over geheel zijne uitgestrektheid rood geworden was, is de lijder stil gevallen en van dan af heeft zijn adem beginnen verflauwen tot in de dood.”
Zijn vorstelijke begrafenis vond plaats op 1 december 1899. In afwachting van een definitieve rustplaats werd de dichter voorlopig begraven in de grafkelder van de apothekersfamilie Adolf De Wolf. Op initiatief van het Brugse Davidsfonds werd in 1906 op het stedelijke kerkhof een neogotisch praalgraf opgericht naar een ontwerp van J.-B. de Bethune-de Villers.
Ontdek meer over