Deze “schetsboek voor Vlaamse studenten” ontstond in de Roeselaarse periode. Aanleiding was de vraag van de bisschop om gedichten, gezangen en gebeden in de volkstaal te schrijven. Centraal staat de persoonlijke religieuze beleving van de vriendschappen met zijn leerlingen aan het kleinseminarie. In deze bundel staat ook zijn bekendste gedicht voor Eugeen Van Oye Dien avond en die rooze. Voor deze bundel was Gezelle geïnspireerd door Bijbelse en middeleeuwse teksten. Dit resulteerde in een expressieve, vaak experimentele lyriek. Achteraf bleek het een baanbrekende bundel te zijn, twintig jaar voor de Tachtigers. Zijn vrije versvormen en West-Vlaamse taalgebruik gaven aanleiding tot hevige kritiek van o.a. Jan Baptist David en Jacob Heremans.
'k Heb menig menig uur bij u
gesleten en genoten,
en nooit en heeft een uur met u
me een enklen stond verdroten.
'k Heb menig menig blom voor u
gelezen en geschonken,
en, lijk een bie, met u, met u,
er honing uit gedronken;
maar nooit een uur zoo lief met u,
zoo lang zij duren koste,
maar nooit een uur zoo droef om u,
wanneer ik scheiden moste,
als de uur wanneer ik dicht bij u,
dien avond, neêrgezeten,
u spreken hoorde en sprak tot u
wat onze zielen weten. (...)
Kijk naar Paul Van Oye over de ontstaansgeschiedenis van dit gedicht.
Lees meer over de Ierse connectie met Dien avond en die rooze.
Zoo welkom als de bie,
die,
aan 't ronken, wijl de last
wast,
terug met heuren buit
uit
de velden rijk beblomd
komt,
zoo welkom zijt ge mij,
gij,
wanneer ge mij verzet
met
hetgeen uw zwervend vlerk-
werk,
al vliegen achter 't land,
vand (...)
Och hoe schoone vaart gij daar,
helderblauwe mane klaar,
hooge boven veld en wee,
zwemmende in een wolkenzee!
't Dunkt mij dat gij weet en ziet
al dat u beneên geschiedt;
ai, en wilde of wenschte ik kwaad,
'k wierd benauwd voor uw gelaat.
Leedt alwie goedwillig is
door dees wereldwildernis,
en verlicht hem langs de baan
daar ik uw schoon beeld zie staan.
Schoon, doch schoonder duizendmaal,
Onbevlekte, is uw gestraal:
Gij, die zonne en sterre en maan
diepe doet in 't donker staan.
Hoort, 't is de wind, 't is de wind, 't is de wind, en
zoekende zucht hij om ruste te vinden,
overal rond, en en vindt geene, nooit:
of hij de daken van d'huizen verstrooit,
of hij de vliegende blâren doet ruischen,
of hij de boomen daarboven doet buischen,
of hij de torren hun toppen afwaait,
of hij de malende meulenen draait,
of hij de zee in de wolken doet botsen,
of hij ze slaat op heur zuchtende rotsen,
of hij de schepen daarbinnen begraaft,
of hij door 't schuimbekkend zeewater draaft:
nimmer en vindt hij, de wind, 't is de wind, en
nimmer en zal hij geen ruste meer vinden,
nimmer en rustt' hij maar eenen keer: ‘Stil!’
sprak Hij, die immer in ruste is, ‘Ik wil!’ (...)
Gedichten, gezangen en gebeden. Een schetsboek voor Vlaemsche studenten. Brugge: E. Gailliard, 1862, 2e druk: Leuven-Roeselare: K. Fonteyn-J. De Meester, 1879. Vanaf 3e druk Gedichten, gezangen en gebeden. Kleengedichtjes. Roeselare: J. De Meester, 1893.
Uw browser voldoet niet aan de minimale vereisten om deze website te bekijken. Onderstaande browsers zijn compatibel. Mocht je geen van deze browsers hebben, klik dan op het icoontje om de gewenste browser te downloaden.