Herman Leenders: Mijmeringen bij het gedicht 'Zwart'

Zwart

Hoe zwart, hoe zwart is, ommentomme,

dat zwellend hout, in 't boomenland;

noch blad en leeft er nu, noch blomme,

maar geilheid in en spon, dat spant:

geliggen zal 't, en groene vlagen,

van schoonheid en van schaduw, dragen.


Hoe zwart, hoe zwart nu, allenthenen,

hoe donkerbruin is 't lindenhout,

dat kenen wilt, dat is aan 't kenen,

tienduizendmaal tienduizendvoud!

't Zal, schier of morgen, groen bedijgen,

dat zwart is nu, en blâren krijgen.


Hoe zwart, hoe zwart! Onzwarter rijzen

de wolken zwart, in 't luchtgebied;

maar hemelsteen- en hagelbijzen

en werpen ons de boomen niet:

één vlage zal 't, eer lang nadezen,

één storm van al dat groen is, wezen.


Hoe zwart, hoe zwart is, heind en verre,

't wijduitgestrekte boomenland;

maar nauwlijks heeft de «middagsterre»

des Winters vaartuig afgebrand,

of seffens gaan, uit al hun' knopen,

de boomen en de blijdschap open.


't Zal regenen dan reuke, alomme,

't zal wierookwerk en honingdauw;

van ieder blad, uit ieder' blomme,

zoo, 's heiligdags, in Gods gebouw,

het volk ontvangt den hoogtijdszegen,

in spaarsvat- en in wierookregen.

Filmpje Herman Leenders

Your browser does not meet the minimum requirements to view this website. View the compatible browsers below. If you do not have any of these browsers, click on the icon to download the desired browser.