Herman Leenders is een Brugs dichter. Lees in een interview waarom hij werd aangetrokken tot Gezelles gedicht Zwart.
Hoe zwart, hoe zwart is, ommentomme,
dat zwellend hout, in 't boomenland;
noch blad en leeft er nu, noch blomme,
maar geilheid in en spon, dat spant:
geliggen zal 't, en groene vlagen,
van schoonheid en van schaduw, dragen
Hoe zwart, hoe zwart nu, allenthenen,
hoe donkerbruin is 't lindenhout,
dat kenen wilt, dat is aan 't kenen,
tienduizendmaal tienduizendvoud!
't Zal, schier of morgen, groen bedijgen,
dat zwart is nu, en blâren krijgen.
Hoe zwart, hoe zwart! Onzwarter rijzen
de wolken zwart, in 't luchtgebied;
maar hemelsteen- en hagelbijzen
en werpen ons de boomen niet:
één vlage zal 't, eer lang nadezen,
Hoe zwart, hoe zwart is, heind en verre,
't wijduitgestrekte boomenland;
maar nauwlijks heeft de «middagsterre»
des Winters vaartuig afgebrand,
of seffens gaan, uit al hun' knopen,
de boomen en de blijdschap open.
't Zal regenen dan reuke, alomme,
't zal wierookwerk en honingdauw;
van ieder blad, uit ieder' blomme,
zoo, 's heiligdags, in Gods gebouw,
het volk ontvangt den hoogtijdszegen,
in spaarsvat- en in wierookregen.
Guido Gezelle, Laatste Verzen
Herman Leenders debuteerde in 1982 met Mijn landschap, een beeldinventaris, een dichtbundel uit de Yang-poëziereeks. Vervolgens publiceerde hij de dichtbundels Ogentroost (1992), Landlopen (1995), Speelgoed (2000), Vervalsingen (2008), Dat is wij (2013), Overstekend wild (2020), de verhalenbundel Het mennegat (1994) en de romans De echtbreukeling (2005) en God speelt drieband (2017). In 2021 verscheen de bloemlezing Het huis van de dichter, met gedichten van 1992 tot 2020. In 2016 en 2017 was hij (vrije) stadsdichter van Brugge. Hij werd bekroond met de C. Buddingh'-prijs, de Hugues C. Pernath-prijs, de Prijs van de Provincie West-Vlaanderen en de Prijs van de Vereniging van West-Vlaamse schrijvers (VWS).