De meeste brieven van de KANTL-leden zijn zakelijk, voornaam en erudiet van aard. Toch onthullen ze het karakter en temperament van de schrijvers. Er zijn ook intieme en bijzonder liefdevolle brieven, want sommige KANTL-leden waren goede vrienden van Gezelle. Lees enkele boeiende, grappige, literaire en treffende passages uit de correspondentie met de leden van de KANTL.
"Ah wel, hoe gaat het met de taalkamer Ik heb hooren zeggen dat ge zat te monkelen en te lachen gelyk eene w. ..... achter den rug van Willems als deze zyne schoone en zoo vlaamschgeestige rede uitgaf. Is 't waar? En de andere? Trok E. Hiel zynen jodenneus niet op en M. Lootens en Snieders wat zeïn de die"
“Ik meende voortaan vrij te zyn, maar de vryheid schynt voor anderen gemaakt!”
"Wat het taaleigen Uwer gedichten aangaat, wil ik gaarne mijn meening zeggen, omdat dit punt door Uzelven wordt aangeroerd. Het gebruik van woorden, die op Nederlandsch taalgebied niet algemeen meer in zwang zijn, hindert mij niet. Integendeel, ik zou wel wenschen dat onze schrijvers, vooral onze dichters, meer gebruik maakten van zooveel schilderachtige uitdrukkingen die men in den volksmond hoort, maar niet durft gebruiken, of niet recht begrijpt."
“Ook, lijk een visch naar het water, verlang ik naar uwe beoordeeling en naar deze van vriend De Bo.”
"Eergister kreeg ik het bezoek van drie afgevaardigden der logie, daaronder een lid der academie. Die heeren deelden mij mede, dat mijne kandidatuur gesteld is geworden, benevens nog een tiental andere; dat het hen zeer zou verblijd hebben wierde ik gekozen; dat nochtans de zaak moeilijker werd omdat het meerendeel der liberale leden der ac. vrijmetsers zijn en als dusdanig gehouden, eerst en vooral hunne broeders te ondersteunen; dat die toestand, om mijnentwille, veel leden der logie bedroefd had (?) en dat zij, als buitengewone gunst, bekomen hadden, dat de academieleden, die tot de logie behooren, voor mij zouden stemmen in geval ik zonder uitstel onder het peterschap van twee hunner mijne aanneming als vrijmetser wilde verzoeken."
“Vallen ze in Vlaanderen uit den hemel, in Holland en Frankrijk komen ze uit de maan.”
"ik, kind zynde, te Brugge bewonderde, de oorijzer van de Sente Kruusche ja, van de Brugsche vrouwen. Sedert dien ben ik op zoek naar het friesche dat alhier nog mag te vinden zyn. Zaliger myne moeder was, onder ander, eene Devriese/n ega; wie weet al of er my, omtrent of in het herte geen friesche bloed aan 't leven en is!"
“Kost gy naar hier komen slapen dat ware zoo leutig, en myn Vlaamsche Leeuw is braaf geworden”
"Apotheker De Wolf van Brugge, gelijk een ware wolf, houdt aan zijn handschrift, te weten aan den eigendom eraan; maar ‘k hebbe hem overhaald, en, mits 12 afdrukken voor hem, wilt hij het laten uitgeven, liefst door de Bibliophielen"
“En de vijanden knerzetanden en tieren, en de vrienden zwijgen dikwijls, b.v. Rond den Heerd; ik zend hem twee afdruksels van al wat ik maak, en hij, hij zwijgt stil, doodstil.”
"Ik weet dat ge hier in de stad veel vrienden en bewonderaars telt, die alle verheugd zouden zyn U te groeten en te aanhooren. Doch de grootste vreugd ware nog voor my die U geern aan myne tafel zou ontvangen en met U wat praten rond den heerd"
“maer nu ’t is elk zijne goeste en die aen de Seine woont kan de Schelde niet rieken! -”
"Ik hebbe gehoord dat D'Hondt en Hiel geen deel willen maken van onze Taalkamer: twee geuzen min, dat kan geen kwaad. Integendeel!? . . .
Wie gaat er nog bij gekozen worden? . . O! van dien keus hangt zooveel af, misschien de toekomst onzer taal, misschien het begraven van alle onze pogingen om de levende taal in hare rechten te herstellen."
“Is het UEd. bekend dat een “geldbeen” te Parijs – luidens V. Hugo’s “Notre Dame de Paris” - “une jambe de Dieu” heet of hiet?”
"Ik lees met veel genoegen en aandachtigheid uwen H. van Merchtem en heb er al verscheidene goede dingen in gevonden voor mijn Hs. Die vogel die mij soms lachen doet dat mijn mond staat waar mijn oore staat, kan een’ mensch ook de tranen in de oogen doen komen. Dat is zeker onze eenigste lyrische dichter uit de Middeneeuwen."
“Ik was toch opgezet omdat Gij mij gingt bezoeken, en mijne brave moeder was zoo blijde omdat zij voor U eens wel ging koken.”
"Ik heb uw boek nog niet gelezen; enkel eens doorbladerd; maar hoeveel edelsteenen schitterden mij reeds toe uit dit snoer! Welk een geur van reine poezie stijgt mij uit dien bloemenruiker! Ik wil uw boek langzaam en rustig lezen om het lang en volkomen te genieten; maar wil u al vooraf dank zeggen voor uw bewijs van vriendschap"
“de materie is voor mij duister op vele plaatsen en 'k zou wenschen mijn weverslamptje aan uwen fakkel te aansteken.”
"Mijn vriend, de heer Baron de Coels-vanderBrugghen, woonachtig op de Haechtse Kasseide, 234, te Schaerbeek, is een groote liefhebber van rozen, en daarom kweekt hij ook die schoone bloemen, met voorliefde. Thans, zoodra mogelijk, zou hij een twintigtal balen vlasstoppels noodig hebben, om gedurende den winter zijne lievelingen te beschermen. Zoudt gij de goedheid willen hebben in Kortrijk, onder uwe talrijke betrekkingen, inlichtingen daarover te nemen, en in welke voorwaarden die stoppels aan den WelEdelen Heer Baron zouden kunnen geleverd worden."
“God zij gedankt, het gaat beter. Ik heb bezocht geweest van ontsteking in de blaas, enz. dus heb ik krachten verloren die traagskens terug keeren; de geneesheer heeft mij al ’t gene ik liefste deed verboden.”
"Ik bewonder den ijver uwer schrijvelinge, Waarde Vriend, maar vinde haar verzoek nog al naïef. Ge zijt ongetwijfeld van mijn gevoelen, en zult haar zeker wel laten begrijpen hebben, dat hetgeen nog moet ingevoegd worden even onmisbaar is als al de rest. Onder die in te voegen briefjes kunnen er zeer belangrijke zijn voor ’t Woordenboek; misschien ook wordt er naar verwezen, en wat ben ik met die verwijzingen?"
“I am afraid that many of your clerical confreres will be startled with my pamphlet & that I shall be looked upon as a dangerous man by those who like things to go on quietly.”
"Met geen stalen, maar met een krijstalen penne schrijve ik u dezen brief: Mocht hij zoo klaar en zoo doorluchtig zijn als de penne waarmee 'k hem schrijve en u doen verstaan hoe vernesteld ik gezeten hebbe sedert mijne terugkomst uit het blommeneiland Jersey!"
“Ik had my wel eens aan uwen naam geergerd, en mij afgevraagd: hoe komt deze volbloed-Vlaming aan zoo'n italiaanschen naam.”
"Geloof me, vriend lief, ik versta niet goed het west vlaamsch en denk dat gy veel meer goed zoudt gesticht hebben met uw met zoo veel kennis opgesteld werk in de algemeene schryfwyze en Taal op te stellen"
“Wat? Ik bewonderd worden door een meester als gij! Waarlijk, gij zoudt mij wel een beetjen hoovaardig gaan maken.”
"In den “Oprechten West-Vrieschen Almanach 1725 te Ghendt bij Cornelis Meyer” staat er: “Den 1 Augusti had den ambassadeur audientie by den grooten visier tot Constantinopelen over de wedergevinge van het genomen Oost-Indisch schip van kapitein Geselle, 't welk men verhoopt te zullen reusseeren."
Te dien tijde schreven mijn voorouders hunnen name GHESELLE, GESELLE en DE GHESELLE. Met den Hollandschen tijd heeft mijn vader eerst beginnen schrijven, (en ik na hem) GEZELLE."
“Verontschuldig mij wegen mijn ongewoon postpapier: dat komt van te verhuizen. Verhuist nooit, tenzij – voor Brugge!”
"de liberalen, zegt hij, zullen voor mij stemmen; een priester moet door eenen priester, een Brabander door eenen Brabander vervangen worden; daarbij Antwerpen is reeds te veel bevoordeeld”… Dit laatste schijnt inderdaad wel waar."
“Pastor Debo heeft mij ook geschreven van denzelfden dag de wierook straalde in mijn neuze!”
"Met dit gedicht van u zyn wy zeer ingenomen, en u zult ons groot genoegen doen door telkens wanneer u lust heeft en in Noord-Nederland iets uit wilt geven, het by ons in tezenden."
“Spreekt toch geen hollandsch met mijn kortrijksche “schrijvelinge””
Johan Winkler aan Guido Gezelle
"Uw antwoord op myne mededeeling dat ik een geus ben met hart en ziel, deed my deugd. Ach! er zijn zoo vele Schotjes tusschen menschen en menschen; ik mag die zoo geerne omtrappen, of anders er over heen den man aan den anderen kant vriendelik groeten en den vriendenhand bieden. Maar 'k hield het voor myn plicht U te waarschuwen, wie de man was dien Gy "vriend" noemdet."
“Kent Gij een muylstooter, ml. = priester, die met de eene of de andere relikwie den zegen geeft?”
De Fries Johan Winkler correspondeerde graag met zijn vriend Gezelle over taalkunde en folklore. De typische klederdracht van de Friese vrouwen met de oorijzers was een geliefd onderwerp. Er werden pagina's volgeschreven, foto's en tekeningen uitgewisseld.
Uw browser voldoet niet aan de minimale vereisten om deze website te bekijken. Onderstaande browsers zijn compatibel. Mocht je geen van deze browsers hebben, klik dan op het icoontje om de gewenste browser te downloaden.