Hebt meêlijen met de boomen, laat
den bast hun ongeschonden;
bewaart ze voor de nijdigheid
der kwade nagelwonden;
geen onbermhertig menschenkind
ze dood en kwelle: geeft
de vrijheid aan des Scheppers hand,
die in hun lenden leeft.
Beklaag de groene reus, stille getuige van rijzende schouwen,
stengels van steen en de bloei van roet. Tot en met de digitale sprong
in het rijk van nut en groei. Gelaten keert hij ons zijn bast toe, moe van jaren
weerstand, doorgroefd en weids omringd door wat hem belaagt.
Hoe schandelijk ontmaakselt en
ontmooit gij mij de vrome,
de vrije en blije boomen, die 'k
zoo geren tegenkome
omtrent uw huis en hof, o gij,
dien God met herte en oog
heeft toegerust, om Hem te zien
in 't heerlijk boomvertoog.
Eer de oude reus. Behoed hem voor landhonger, voor boortorens
die zwart goud, bezonken groen ophoesten. Behoed hem voor het vee
dat een weide door vier magen leidt, gekweekt voor omnivoren
die hun trage inzichten herkauwen, als kalveren aan fopspenen sabbelen.
'k Zie halfverroeste pikken, moê
van kappen en van kerven,
gehamerd om den esschenboom,
den esschenboom bederven,
daaraan het hekken vastgehaakt
de bilken sluit, en 't vee
belemmert, dat zijn vulte zoekt,
en voedsel, in de wee.
Neem de afdruk van een mens en stap die af. Een hectare per voet.
Een houten reus moet het met minder doen. Vermenigvuldig de oppervlakte
met acht en voeg daar de nullen van het menselijk getal aan toe, de groeicurve van een volk.
Maak de som van onze hectaren en bereken wat je overhoudt aan bodem
voor de wortels van de reus.
'k Zie boomen, die gebonden staan,
in 's dwingers booze handen,
die nooit geen duimbreed af en laat
zijne ijzervaste banden,
maar, spannende en onroerbaar, al
dat leeft en roert in 't lijf
der boomen doet misdragen tot
een eerloos wanbeklijf.
Beklaag de reus die wortelt in geduld en omgekeerd ademt, onze uitstoot voor lief neemt,
de dauw uit zweet, de wolken voedt met damp uit zijn lover. Hij zoekt steun bij schaarse buren,
spreidt wortels om zijn hout rechtop te houden. Pronkt en stalt zijn praal uit, statige koning
die de mieren en de mensen overschaduwt.
Gebulte boomen zie'k, en die,
doorhakkeld en dooreten,
vol krammen en vol haken staan
gespijkerd en gesmeten;
die werken, zoo Gods wet hun wijst,
die tranen en die bloên,
o mensche, om eenmaal vrij te zijn
van al uw dertel doen.
Hoor de reus. Zijn ultrasone stem plant zich voort door humus.
Hij verbergt iets in schimmeldraden en wortelharen, wisselt mineralen uit met buren.
Zijn uitgestelde bloei lokt schaarse bestuivers die gonzen van honger. Het meeste meel
wordt door wind gestolen. Trots weerstaat hij het tumult, met de ruis in zijn kroon.
Of staan ze meer niet vast genoeg,
de wortelvaste boomen?
en vreest gij dat ze henen-gaan
en meê met 't water stroomen;
of vliegen in de lucht, omdat
gij scherpe draden spint,
en lange reken boomen al
in snijdend garen windt?
Beklaag en eer de oude reus. Hij draagt nesten in zijn kruin als in de haren van een langslaper.
Mos bedekt zijn bast, zacht tapijt, spons voor regen. Banket van de worm die zich aan molm
volvreet. Hij zuigt sap in vaten naar de hoge nerven. Verdikt in ringen door een kloek dieet
van licht en grondwater. Van zijn schade hersteld, kiemen nieuwe takken uit slapende
knoppen. Bladeren als gelobde handen laten de wind gaan.
Och arme, en is 't genoeg u niet,
dat, schier nog ongeboren,
het hout alreê geknipt moet zijn,
geschonden en geschoren,
dat 't, galoos en tot alles dat
het niet en is gepraamd,
wordt «gloriette» en «pyramide»,
en “espalier” genaamd?
Beklaag en eer de reus, stabiel in zijn wedijver om licht, verankerd door wortels
maar getard en gesard door storm. Waar de beulen oprukken, vloeit de bodem weg,
wint woestijn terrein en schuurt het zand de keel van nomaden. In naam van de kiemkracht
verdraagt hij de hoon van hun kettingzaag.
Hebt meêlijen met de boomen, laat
hun' schoonheid ongeschonden,
die schoonder is, onaangeroerd,
onvast en ongebonden,
zoo God ze liet gewassen zijn,
gewonnen en gebaard,
als al hetgene gij, o mensch,
verzint en hebt vergaard.
Beklaag en eer de reus. Hij spreidt zijn kroon, een wijdvertakte long die adem geeft
en smog filtert. Gun zijn zaden een kans. Behoed hem voor de kaalslag,
voor het gekrijs van vluchtende apen, voor stammen op de vlucht.
Behoed ons voor een plaag die ons meesleurt in zijn val.