Brief met poëziehandschrift van Mijn moedertaal. Gezelle schreef dit gedicht onmiddellijk op 24 januari op de keerzijde van de brief en stuurde het naar Dassonville. Het laatste stukje van het gedicht kan je onderaan deze pagina zien.
Klaus Groth was de grondlegger van de Nederduitse of Platduitse literatuur. Gezelle had Groth ontmoet toen hij in 1861 Brugge bezocht ter gelegenheid van het Kunstcongres in Antwerpen.
Poëziehandschrift van Mijn moedertaal. Gezelle schreef dit gedicht onmiddellijk op 24 januari op de keerzijde van de brief en stuurde het naar Dassonville met de boodschap "zend er mij een afschrift van, a.u.b.".
Dassonville was leraar aan het college van Poperinge toen hij Gezelle om dit gedicht vroeg.
(Foto http://users.telenet.be/aandeschreve/ommegang.htm)
Het Nederduits lied waarvan sprake in de brief is Min Modersprak van Klaus Groth (1819 - 1899). Hij was de grondlegger van de Nederduitse of Platduitse literatuur. Gezelle had Groth ontmoet toen hij in 1861 Brugge bezocht ter gelegenheid van het Kunstcongres in Antwerpen.
Min Modersprak
Min Modersprak, wa klingst du schön! Wa büst du mi vertrut! Weer ok min Hart as Stahl un Steen, Du drevst den Stolt herut.
Du bögst min stiwe Nack so licht As Moder mit ęrn Arm, Du fichelst mi umt' Angesicht Un still is alle Larm.
Ik föhl mi as en lüttjet Kind, De ganze Welt is weg. Du pust mi as en Vœrjahrswind De kranke Boss torecht.
Min Obbe folt mi noch de Hann' Un seggt to mi: Nu bę! Un "Vaderunser" fang ik an, As ik wul fröher dę.
Un föhl so deep: dat ward verstan, So sprickt dat Hart sik ut. Un Rau vunn Himmel weiht mi an Un Allns is wedder gut!
Min Modersprak, so slicht un recht, Du ole frame Ręd! Wenn blot en Mund «min Vader» seggt, So klingt mi't as en Będ.
So herrli klingt mi keen Musik Un singt keen Nachtigall; Mi lopt je glik in Ogenblick De hellen Thran hendal. Authorship
Klaus Groth
uit: Quickborn: Volksleben in Plattdeutschen Gedichten ditmarscher Mundart
Mijn moedertaal
Guido Gezelle maakte een vrije vertaling van het Nederduitse lied van Klaus Groth. Hij schreef het bijna onmiddellijk op 24 januari op de keerzijde van de brief en stuurde het naar Dassonville met de boodschap "zend er mij een afschrift van, a.u.b."
Mijn moedertaal
Hoe geren hoore ik onbesnoeid u, moederlijke taal, die 't valsch-zijn uit mijn herte roeit, en 't boos-zijn, altemaal.
Gij buigt den taaien hals mij, net als Moeder plag te doen, wanneer zij, op heur schoot gezet mij paaide, met nen zoen.
Ik worde weêr een kind, wanneer 'k u lieve woorden zeg; geen windtje en kust er half zoo teer mijn zure zorgen weg.
Ik hoore, in Grootheers handen zoet, mij, — vijftig jaar nadien! — nog "onze-Vader, weest-gegroet" herhalen, op mijn knie'n.
— 'k Versta dan 't oud gebed weêrom, mijn herte is welgezind, en 't heet de vreugden willekom van 't eenmaal vreugdig kind.
Hoe geren hoore ik onbesmet u, moederlijke taal, wanneer ik, als een schietgebed, 't woord "Vaderken!" herhaal.
'k Moet weenen dan, en niet en doet mij weenen: nachtigaal noch orgel, zong hij nog zoo zoet, als gij, mijn moedertaal!
Guido Gezelle
Alfons Dassonville
Alfons Dassonville correspondeerde vooral over taalkunde met Guido Gezelle. In deze brief vraagt hij de vertaling van het Nederduitse lied voor anderen aan. Hij was toen leraar aan het college van Poperinge
Uw browser voldoet niet aan de minimale vereisten om deze website te bekijken. Onderstaande browsers zijn compatibel. Mocht je geen van deze browsers hebben, klik dan op het icoontje om de gewenste browser te downloaden.
Deze website maakt gebruik van cookies. De cookies van Google Analytics zijn volledig geanonimiseerd en daarom plaatsen we die zonder toestemming. Lees hier meer over onze privacy politiek.