Dit gedicht illustreert Gezelles contacten met de gegoede burgerij in Kortrijk.
In dit gedicht beschrijft Gezelle hoe een ik-figuur wegvlucht uit een barre sneeuwstorm en geborgenheid zoekt bij een bevriend gezin. Het werd nooit gepubliceerd en was waarschijnlijk bedoeld als een persoonlijke attentie voor de familie Hebbelynck-Van Baeten uit Merelbeke bij Gent. Alphonse Hebbelynck was er notaris en later ook burgemeester. Zijn vrouw was de dochter van een Kortrijkse wijnhandelaar, die nauw betrokken was bij het H. Geest-Weeshuis waar Gezelle van 1872 tot 1878 logeerde. Gezelles handschrift laat veronderstellen dat de leuze “scilt ende vrient” voorkwam op de haard van hun woning. Het is een mooi voorbeeld van zijn contacten met de gegoede burgerij. Volgens het bekende procedé schreef Gezelle de strofes op afzonderlijke fiches.
Voor de veister
stonden ze allen
vader, moeder
kind en min
als ik eindlijk
toegevallen
kwam te schilden-
vriendhuyse in.
Neen door zulk een
winterweder en
dreef men geenen
hond, voorwaar;
vol van wit ge-
sneeuwde vederen
hong mijn pelsrok
hong mijn haar!
Fel aan 't winteren
was 't daarboven
fel aan 't winteren
daar beneên
felle snee' kwam
afgestoven
felle wind voor-
bij gesneên.
Na veel toev' en
tenden vasten
kwam ik eindlijk
blij van zin
bij den besten
aller gasten
en te schilden-
vriendhuyse in.
Naar de deur zoo
sprongen ze allen
vader, moeder
kind en min
als ik eindlijk
ingevallen
kwam te schilden-
vriendhuyse in.
Welgekomen!
wel gevonden!
hand in hand en
hert in hert
maak u vrij en
eer veel stonden
steekt ge uw voeten
onder 't berd.
't Scherpe vier door-
brandt de randen
van mijn keuken-
kachel, kom
't scherpe vier door-
boomt de wanden
van mijn zitplaatse
al rondom.
't Scherpe vier, maar
scherp en felder
laait de vriendschap:
wees gediend
met mijn huis, mijn
bed, mijn kelder!
welkom Gods zegt
schild en vriend! (...)
Schild en vriend was
hij, tot schamen
van vele anderen
onverdiend
die met schicht en
veeten kwamen
tegen mij, hun
schild en vriend.
'k Heb gestadig
in de stonden
als ik erg in 't
nauwe zat
schild en vriend bij
mij gevonden
die noch schild noch
vriend en had.
Hij is schild van
buiten ende
hij is vriend van
binnen, trouw
hij al lange me en
ik hem kende
dien ik nooit ver-
geten zou.
Schild en vriend was
lang voor dezen
't woord wel eens in
krijgsgeval
schild en vriend nu
laat hem wezen
een' dien 'k niemand
noemen zal.
't Bulde en 't brieschte al
deur de hagen
en het woei zoo
bitsig fel
dat de drijfsneeuw
vloog bij vlagen
scherp gekaverd
door mijn vel.
Voor de veister
stonden ze allen
vader, moeder
kind en min
en ik wenschte
moe gevallen
mij te schilden-
vriendhuyse in.