Vredespijpen, wigwams en indiaanse krijgers. Gezelle vertaalde het indianenepos The Song of Hiawatha. Waarom was hij geïnteresseerd in indianen, en ontpopte hij zich tot een echte indianenspecialist? Hoe maakte Gezelle kennis met dit indianenepos ? En hoe kwam hij op het idee dit lange dichtwerk te vertalen?
Halfweg de negentiende eeuw was er aan de ene zijde van de Atlantische Oceaan een jonge priester-leraar in Roeselare aan het werk, terwijl er aan de andere zijde een professor zijn job opgegeven had om een groot heldendicht te schrijven. Deze Amerikaanse auteur heette Henry Wadsworth Longfellow. Zijn ontmoeting met indiaanse opperhoofden en de verhalen die hij van hen hoorde, hadden hem op het idee gebracht om een heldendicht, een epos samen te stellen naar het model van de oude Germaanse heldenliederen.
In 1855 verscheen The Song of Hiawatha, een lang episch gedicht van 5400 verzen. De hoofdfiguur is de mythische Hiawatha, een hoogbegaafd en idealistisch indianenopperhoofd. Voor Longfellow was Hiawatha het prototype van de oorspronkelijke Amerikaanse cultuur, die zich onderwierp aan de Europese beschaving in de persoon van een blanke, katholieke missionaris en zijn gezelschap. De uitroeiing van de indianen kwam niet ter sprake.
Longfellow kreeg aanvankelijk kritiek en satire te slikken. Racistische critici veroordeelden zijn respect voor de indiaanse cultuur en het gebruik van de typische naamgeving en woordenschat. De kranten van Boston stonden vol polemieken. Spotters parodieerden ook de vorm en het metrum. Ondanks de eerste tegenkantingen brak het werk door met een enorm succes. Er kwamen veel latere bewerkingen. Onder andere in tal van hedendaagse edities voor de jeugd blijft de aloude Hiawatha met nieuwe gezichten populair.
Gezelles collega Felix Bethune bracht op 31 augustus 1855 boeken mee uit Engeland voor het kleinseminarie van Roeselare. Zo kreeg Gezelle Hiawatha al binnen het jaar na verschijning in handen. Gezelles enthousiasme was groot. Hij gebruikte het werk in zijn lessen en maakte er een ‘vertaal- en dichtoefening’ van. Zelf publiceerde Gezelle een vertaling van één van de 22 zangen in de Gentse krant Het Vlaemsche Land (januari 1857). Hij nam de tekst in gewijzigde vorm op in zijn debuut Dichtoefeningen (1858).
Gezelle spoorde zijn leerlingen aan om missionaris te worden in verre, avontuurlijke landen: de Noordpool, Amerika of het Verre Oosten. Hiawatha was het ideale voorbeeld voor oud-leerlingen Theofiel Van de Moortel en Remi De Ryckere.
Met Gezelles vertrek uit het kleinseminarie verbleekte de Longfellow-cultus daarom niet bij de leerlingen. Toen Gezelles oud-leerling Hugo Verriest er benoemd werd als lesgever, kwam Longfellow opnieuw als een favoriet dichter aan bod. Twintig jaar na Gezelle publiceerde hij de vertaling van de eerste zang van Hiawatha onder het pseudoniem Owais’sa in Rond den Heerd. Verriest stuurde zelfs een stukje naar Longfellow en kreeg een heel positief antwoord van de auteur.
“I have had the pleasure of receiving your letter and the specimen of your translation of “Hiawatha” into Flemish, which you have been kind enough to send me. It seems to me extremely well done”
Hugo Verriest lanceerde een project in de Roeselaarse lettergilde: de vertaling van The Song of Hiawatha. Hij duidde het nieuwe lid van de club, Emile Lauwers, aan om dat grote werk te ondernemen. De student Emile Lauwers volgde in 1877 de poësis in het kleinseminarie van Roeselare. Hij had er Hugo Verriest niet als leraar maar hij zat in de lettergilde onder zijn hoede. Kort daarna herwerkte Verriest een vertaling van Emile Lauwers en publiceerde die onder het pseudoniem Owais’sa in De Vlaamsche Vlagge.
“Hij brengt me zijn werk en op de eerste bladzijde stond: Droom van Hiawatha; hij had Song met songe verward. Ik zei hem dan: vertaal het gedicht op zijn geheel. Hij deed het, zang voor zang, en soms heel aardig ‘t Engelsch misverstaand, en wat hebben wij daarover gelachen.”
Op vraag van Verriest werd Gezelle in de late zomer van 1878 opnieuw bij de vertaling betrokken. Zo kwam Gezelle weer in contact met The Song of Hiawatha. Lauwers, Verriest en Gezelle werkten als drie musketiers aan de vertaling. Verzen werden voortdurend uitgewisseld. Correcties, raadgevingen en vondsten volgden elkaar op. In het Guido Gezellearchief vinden we vertalingen in het handschrift van Emile Lauwers met correcties van Guido Gezelle.
“that [Gezelle] had entirely rewritten it, and so the work may, I suppose, be considered to be in reality his own”
Met de hulp van Gezelle voltooide Emile Lauwers zijn vertaling. Er verscheen een proefdruk van enkele gezangen. Toch was Gezelle er niet tevreden over en hij trok het project steeds meer naar zich toe. Lauwers liet uit respect zijn naam vallen. In augustus 1878 verwoordde hij zijn gevoelens in verzen via een briefkaart aan Gezelle en Verriest.
Mijn eerweerde heer,
Ik hadde u, in mijne arme verzentaal
des gouden dichters wonderbaar verhaal
betrouwend toegezonden;
zieltogend kwam het toe bij U, en werd
bij u geghansd, en heeft het aan uw hert
zijn leven weergevonden.
Des weze u honder(d)maal dank gezeid-
En wilt gij, heer, om deze erkentelijkheid
een pand van mijnentwegen,
zoo zij u, uit minnend hand dit lied
den zang van “Hiawada” - mijne niet-
uw eigen - opgedregen
Dienaar
Emile Lauwers
Het zou nog even duren. In zijn Engelse lessen en in zijn taalkundig labeur voor het tijdschrift Loquela was Gezelle telkens opnieuw met dezelfde tekst bezig. De versie van Lauwers was Gezelle ondertussen uit het oog verloren. Op de keerzijde van die verbeterde kopij noteerde hij immers allerlei aantekeningen, ontwerpen voor voordrachten, artikels en brieven. De bewaarde fragmenten tonen overduidelijk aan dat hij niets overnam uit deze vroege pennenvrucht, die in samenwerking ontstaan was.
Eindelijk was het zover: Gezelle bracht een volledige ‘overdichting’, zoals hij het zelf noemde, uit in een grote oplage : 6800 exemplaren. Voor Vlaanderen anno 1886 duidelijk een bestseller. Niet de vraag naar het boek had deze oplage bepaald, maar het bestuur van de cultuurvereniging het Davidsfonds, die het boek op de markt bracht.
Persoonlijk was Gezelle zeer tevreden over zijn vertaling en de verwoording ervan. Toch werd het géén populaire vertaling. Ook literaire critici reageerden koel of bespraken het werk niet. Ondanks alle respect bleef het een artefact voor intimi en fijnproevers. Dit kwam omdat het taalgebruik als te moeilijk ervaren werd.
“woorden zijn huizen we kunnen ze verbouwen”
Voor Gezelles tweede grote bloeiperiode was deze ‘overdichting’ van zeer groot belang. Voor het eerst kon hij zijn jarenlange taalstudie omzetten in een nieuwe ‘Gezelliaanse’ dichterlijke taal. Om het niveau van Longfellow te evenaren was hij technisch tot het uiterste gegaan op het vlak van ritme, alliteratie, enjambement en parallellisme. Toen hij daarna terugkeerde naar de eigen poëzie in Rijmsnoer en Tijdkrans, was zijn scheppingsvermogen in taal en ritme veranderd en verbeterd. Bovendien klinken er ook echo's van beelden en metaforen uit het indianenepos door in zijn later dichtwerk.
“Eerst sprak Gezelle over de geplogentheden der Indianen, over hunne zeden, over hunne gaven en krankheden, over hunne levenswijze,(...) aaneenhoudende sprak hij over hunne vervolging, hunnen vlucht en hoe zij geschoten wierden lijk een hoop musschen, en te niete gedaan.”
Dat Gezelle een blijvende interesse had voor indianen, bewees hij nog twee keer, jaren na de vertaling. In 1890 schreef hij in het bezit te zijn van een tomahawk en zelfs van ‘den Calumet’ (vredespijp) van het stamhoofd Black Eagle. Hierover wilde hij een artikel schrijven, maar kwam er niet toe.
In 1897, twee jaar voor zijn dood, schreef hij aan een vriend dat hij in onderhandeling was met ‘eenen Americaander’ om een nieuwe uitgave van zijn vertaling op de markt te brengen. Dit keer zouden er ‘prenten’ aan toegevoegd worden. Hoewel er ook van dit plan niets terechtkwam, illustreert het zijn aanhoudende belangstelling.
Gezelle had het Algonquin bestudeerd en gaf er meer uitleg over in zijn noten dan Longfellow ! In deze ‘Aantekeningen’ illustreerde hij uitvoerig zijn etnografische kennis van de indianenvolkeren. Hij citeerde daarbij vier Amerikaanse en acht Franse etnologen.
Ook in zijn bibliotheek bewaarde hij een bijbel in de taal van de Potewatomi, een indianenstam die leefde aan de oevers van de Mississippi in de Verenigde Staten van Amerika.
In de handschriften van Gezelle vonden we “De vrede-pyp”, een vertaling uit Hiawatha door Edmond Van Hee, leerling van Gezelle.
Oud-leerling Theofiel Van de Moortel en missionaris in Saint-Louis (Missouri) beschrijft in een brief van 11 april 1865 het landschap en verwijst naar Hiawatha:
“How often have I stood motionless on some frowning bluff over hanging the shallow bed of the Missouri! There I have stood gazing at the magnificent scenery that stretched far & wide before me. I would transport myself 30 years backwards & fancy I behold the solitary indian in his lonely canoe, free & independent as the bird in its flight, then master as yet of this vast & magnificent country - It would seem to me as if I could hear the merry laugh, the dance, the old national legends of Hiawatha & his companions; as if I could behold them starting for the fishing or the hunt. Sometimes when I passed a deep & dark ravine I would imagine I hear the soft & subdued whisper of some skulking indians in ambuscade, & then the dismal yells & ferocious war-whoop would ring in my ears & I could see the tomahawk glittering o'er some foe.”
Uw browser voldoet niet aan de minimale vereisten om deze website te bekijken. Onderstaande browsers zijn compatibel. Mocht je geen van deze browsers hebben, klik dan op het icoontje om de gewenste browser te downloaden.