o Gij dikke, welgekleede, welgevoede
vliege, die
'k daar zoo dikkens, om end weder om mij,
hoore en zie
vliegen, varen, vederen, ruischen, in den
zonnestraal,
met uw' ronkend-, hoog- en leeggevooisde
vedertaal!
Ha, 'k en kenne niemand die u ooit ééne arme
reke of twee
heeft geschonken, schoon gij zingt en immer
zongt, alreê
ruim zoo lange als merelaan, of meeze, of
nachtegaal,
ruim zoo schoone allichte als honingbie- en
krekeltaal.
o Gij dikke, weltevreden, welgezinde
snaartrompet,
nooit en zag ik of en hoorde ik uwe
vlerken, net
lijk twee glazen ruitjes, daverende, 't zij
late of vroeg,
of 't was helder zomerweder, en de
zonne loech!
o Gij aardig dierken, 'k wou dat ik, zoo wel als
alle mensch,
zoo gij schijnt te hebben, had mijn herte en
wille en wensch,
en dat ge ons, al ronken in den mooien
zonneschijn,
wist den weg te wijzen naar 't gestadig
blijde zijn!
Guido Gezelle, Tijdkrans
Licentiate filosofie en auteur van een klein maar precieus literair oeuvre. Debuteerde in 1984 met ‘Vader’, bekroond met de Yang Poëzieprijs. Voor 'Entre deux mers' ontving ze de Provinciale Prijs voor Letterkunde van Oost-Vlaanderen. Buitenlandse optredens in Nederland, Engeland, Frankrijk, Italië, Servië en Zuid-Afrika. Samensteller bloemlezing 'Nooit te vangen met haar eigen pen' (PC, Gent) en auteur van verscheidene essayistische bijdragen over literatuur. Van 2007 tot 2011 was ze de eerste plattelandsdichter van de provincie Oost-Vlaanderen. In 2014 verscheen 'Af & Toe' (Arbeiderspers, A'dam en PoëzieCentrum, Gent), een selectie uit haar vroeger werk.