In Rijmsnoer bracht Gezelle het beste samen van zijn late dichtersjaren. Na zijn dood kreeg hij er de Vijfjaarlijkse Prijs voor Nederlandse letterkunde voor. Met deze bundel krijgt Gezelle opnieuw een plaatsje in de opgefriste Literaire Canon.
Volgens de samenstellers van de prestigieuze lijst is Rijmsnoer (1897) de laatste bundel die Gezelle zelf samenstelde en waarmee hij, twee jaar voor zijn overlijden, een soort dichterlijk testament afleverde. Al bevat hij geen klassiek geworden gedichten als Dien avond en die rooze, Ego flos en ’t Er viel ’ne keer, met deze laatste bundel laat Gezelle meer dan ooit zien waar hij als dichter toe in staat is.
De bundel bevat impressionistische natuurpoëzie, opgedeeld volgens de maanden van het jaar. Gezelle hanteert er een meesterlijke taal, gevoed door jarenlange taalstudie. Ook de vorm is er afwisselend en virtuoos. Het maakt van hem een voorloper van moderne dichters als Van Ostaijen en de vijftigers.
Naar aanleiding van de canonlijst kan je op Klara luisteren naar het beste van de Nederlandstalige literatuur. Literatuurkenner Matthijs de Ridder is fan van Gezelles Rijmsnoer en vertelt er over de gedichten Nihil en Het schrijwiel. Hij getuigt er van Gezelles liefde voor het woord en vooral de klank van het woord.