Gezelle duikt op in de mijmeringen van Josse De Pauw

Een hittegolf en uitzonderlijke bladval brengen Josse De Pauw bij twee gedichten van Gezelle in De Standaard der Letteren.

Fad308ba eddf 11ea 9c22 2453914bea90 Johan Dockx

Bladeren & zon

In De Standaard der Letteren brengt toneelspeler en schrijver Josse De Pauw elke maand verslag uit van zijn leven op vijf hoog. Herfstbladeren in augustus doen hem Gezelles gedicht Hoe zeere vallen ze af herlezen, waarin de bladeren nog vielen in oktober. De extreme hitte leiden hem naar de brandende zon in het gedicht Zonhoeden.

Lees de mijmeringen van Josse De Pauw in De Standaard der Letteren

“Gezelles gedicht doet mij eerder aan een schilderij van Brueghel denken dan aan een hittegolf, maar de zonne bakelt, dat is toch al dat. (...) Maar hij heeft gezweet in zijn soutane, Gezelle, dat is duidelijk.”
Josse De Pauw - Standaard der Letteren, 05.09.2020
Josse De Pauw Josse De Pauw, Standaard der Letteren
Rijmsnoer

Hoe zeere vallen ze af

Hoe zeere vallen ze af,
de zieke zomerblâren;
hoe zinken ze, altemaal,
die eer zoo groene waren,
te grondewaard!
Hoe deerlijk zijt gij ook
nu, boomen al, bedegen;
hoe schamel, die weleer
des aardrijks, allerwegen,
de schoonste waart!

Daar valt er nog een blad;
het wentelt, onder 't vallen,
den alderlaatsten keer,
en 't gaat de duizendtallen
vervoegen thans:
zoo zullen ze, een voor een,
daarin de winden bliezen
vol luider blijdzaamheid,
nu tonge en taal verliezen,
en zwijgen gansch.

Hoe zeere vallen ze af,
onhoorbaar in de lochten,
en schier onzichtbaar, in
de natte nevelvochten
der droeve maand,
die, 't ijzervaste speur,
ontembaar ingetreden,
die al de onvruchtbaarheid,
die al de onvriendlijkheden
des Winters baant!

Daar valt er nog een blad,
daar nog een, uit de bogen
der hooge boomenhalle,
en 't dwerscht den onbewogen
octobermist:
't en roert geen wind, geen een,
maar 't leken, 't leken tranen,
die men gevallen zou
uit weenende oogen wanen:
 één kerkhof is 't!

Gij, blâren, rust in vreê,
't en zal geen een verloren,
geen een te kwiste gaan
voor altijd: hergeboren,
die dood nu zijt,
zal elk van u, dat viel,
de zonne weêr ontwekken,
zal met uw' groenen dracht
de groene boomen dekken,
 te zomertijd.

o Zomer!. . . Ik zal eens
ook Adams zonde boeten,
gevallen en verdord
in 's winters grafsteê, moeten;
maar, 's levens geest,
dien gij gesteken hebt
in mijn gestorven longen,
dien zult gij mij voor goed
niet laten afgedwongen,
die 't graf ontreest!

Nagelaten dichtwerk

Zonhoeden

Onder hun' hoeden
zoo liggen ze, in 't vlas;
boos is de zonne en
zoo heet als een oven:
rood is hun aanzichte,
als ongepijnd was
boos is de zonne en
ze bakelt erboven.

Schaduwt hun' hoofden,
gij, hoeden van stroo;
strekt u, zoo verre als
gij kunt, op hun' leden;
laat ze, die wieden,
al rusten ze noô,
halen een asemke,
uw' schaduw beneden.

Tavond zal 't branden
gedaan zijn, en dan,
laat ze weêr, vrij, lijze
en koele, om de slapen;
laat ze, verlost van
den arbeid en van...
u, groote hoeden,
een rustje gaan rapen!

Uw browser voldoet niet aan de minimale vereisten om deze website te bekijken. Onderstaande browsers zijn compatibel. Mocht je geen van deze browsers hebben, klik dan op het icoontje om de gewenste browser te downloaden.