De brieven uit Gezelles correspondentie vertellen ons meer over de schrijvers als persoon en hun temperament. Ze brengen hun boodschap in liefdevolle of vriendschappelijke woorden. Velen getuigen van onderdanigheid tegen hun ‘Meester’, anderen etaleren hun eruditie of soms zelfs arrogantie. Er zijn boze brieven, ernstige brieven of grappige vol fijne humor en ironie. Lees enkele treffende passages uit de correspondentie van de leraars van het Sint-Lodewijkscollege.
"Maar liefde vraagt wederliefde. En wat heb ik voor U! Ik geloof dat gij nog al liefhebber zijt van een goed pijpken wervikschen tabak. Als het U aangenaam wezen kan, zal ik u volgeern wat van dien tabak te rooken zenden, en dat met de eerste gelegenheid."
“Ik zou Nolet de Brauwere objective en subjective zijn glazen oog voor de kijkers houden; 't schijnt dat hem dat tegen steekt.”
"Moet ik mijnen kop tegen den wand slaan of moet ik krijschen lijk een kind ; of zult gij het doen? Ge kent onzen leeraar Mr Declerck. Enwel: iemand heeft rijmen gemaakt voor zijne toekomende wijdinge. Die rijmen zijn in 't fransch! En wilt ge weten wie ze gemaakt heeft? Raadt eens? Ge 'n zult er nooit zijn. 't Is Mijnheer Guido Gezelle."
“Weet gij geen spreuken b.v. Die van de’ keunings ganzen eet zal der 100 jaar nadien nog pluimen van kakken?”
"Een wonderbaar man, die loquela, zeggen ze allen die u lezen; maar – en 'k heb het u al gezeid, te vergeefsch tot nu toe – zou je wel gelooven dat gij van sommigen niet wel verstaan en wordt, omdat gij te vele rekent op de punctuatie en dat anderen er niet genoeg op en letten. In den ouden tijd schreef men zonder punctuatie en 't was verstaanbaar: 't en is niet schoon voor u van met punctuatie te schrijven, en toch somwijlen niet klaar te zijn."
“Indien de toonzetter zoo wel gelukt als de dichter, wy mogen iets buitengewoons verwachten.”
"Terwyl dat Franske (Weale) hier zat te nestelen op myn kamer, viel het hem al met eens in dat het de eerste van Mei uwe feestdag was geweest en het kreeg goeste van u ter dier gelegenheid een klein brieveke te schryven."
“Te Oostcamp zeggen ze, onhebbelyk genoeg, Ge loopt daar lijk ‘n bezeekte kobbe!”
"T' is met de diepste gevoelens van liefde en dankbaerheid, dat ik uwen zoo aengenamen en troostvollen brief ontvangen heb. Myn herte klopte zoo van blydschap, op het gedacht dat ik nog mynen zoo teerd'ren biegtvader niet verloren had, maer integendeel dat hy verre van my voor my bad, en vierige wenschen ten hemel zond, voor myn geluk en welzyn"
“Het ware ‘k en wete niet welke zonde kwaamt gij vandage naar hier niet. Wij hebben goed en kwaad te vertellen eenen Calikhoen te eten en rond de wereld te wareeren.”
"Mag ik u vragen de woorden somtijds nog wat beter te onderzoeken? 't Dunkt mij dat gij al te meds wat licht over woorden gaat en dat onze zaken zoo wel niet meer en draaien gelijk in den beginne. Dat is hier rechtuit gezeid onder ons zonder erge, 't is klaar."
“Wat mijne tong niet spreekt, zal mijn pen niet schrijven.”
"Zoudt gij morgen (dinsdag, 5 januari) mij kunnen komen bezoeken? Ik zou het zoo geern hebben, al ware het maar van ten elf ure tot den twee en half? Maar hoe langer, hoe liever!"
“Gelyk een visch water noodig heeft om te leven zoo ook heeft een jongeling wyze raedgevingen noodig om zynen levenstaet wel te volgen”
"Welnu, als de vijanden zullen zien dat Mr Gezelle daar niet geweest en heeft en bezonderlijk dat hij zijn stuk niet en laat drukken ten minste als bijvoeg, zoo het gemeenlijk gaat in de taalcongressen, wat zullen die vijanden dan zeggen? “Die Gilde van St Luitgaarde is eentwat van niet, Mr Gezelle zelve lacht er meê” – zullen zij zeggen."
“Ik groete U met alle hoogachting en biede U de groetenissen van de Bieen die hunnen koning eenige graden lekker zeem vragen.”
"Ik ben meer en meer overtuigd dat het jammer en spijtig zoude zijn, moeste de Taalkamer van ambtswege eene verdietschinge voornstellen. Want nen keer dat ze dien weg ingeslegen is, zoo moet en zal zij voort gaan, en... dan hebben wij eene wetgevende kamer! Tracht dan a.u.b. met alle middels zulks te beletten, en verzendt ze liever naar den Bastaardwoordenboek."
“People seem to be always leaving your place, are the English such wanderers?”
"Onder de misse binst dat Mr Van Zieleghem preekte, de vlam eener keers sloeg tegen het jaerschrift van den autaer dat aenstonds het vier aen de bloemen voortzette; gelukkiglyk hadden wy eenen goeden pompier; Isid. Fraeys sprong op den autaer en had welhaest den brand gebluscht; achter de misse elk stelde zich weder aen ’t werk en tegen dat de congregatie voor de tweede mael moest beginnen was jaerschrift, bloemen alles weer hersteld, en de kappel stond weer in al haren luister."
“En peist gij niet dat die twee spreuken van Heidendom over die vroêvrouwe wat te vet gaan zijn om in de huisgezinnen gelezen te worden?”
"Danke u van herte voor uwen goeden al te vereerenden brief en ben blij dat gij 't niet gestolen en acht dat ze mij te Leuven Doctor bij name gemaakt hebben. 'k Hebbe al vele uitgestaan voor 't vl. en 't is maar dat derbij: honores onera. 'k En wist algelijk niet dat ze te Leuven zoo onvoorzien waren om van zulk Westvl. hout pijlen te maken"
“Koeketandje = lust om koeken te eten. Achter de kermesse zeggen ze b.v.: Ge gaat moeten uw koeketandje uittrekken”
"Dank u over uwen brief; hij heeft mij deugd gedaan, hoewel ik mij om Dr. Nolet d. B. v. S. (lees de Beeste van Stronteghem) weinig bekommere. Ik dacht eerst dat het een van die huiselijke dieren was die men eene incongruiteit afleert met hun de snuit eens deftig in hun vuil te duwen; maar nu zie ik dat het eene van die wilde is die, zich vastgegrepen voelende, abominabel aan 't stinken gaan om los te geraken; maar ik houd het met de tang en laat het nog niet schieten (schijten wel)."
“dat is al wel van op meêschrijvers te rekenen, en ware het niet dat er zooveel aan te kuischen en te kammen is”
"Aengaende den lof dien hy krygt van ons, die is kleene; want ik voor my, ‘k en houde er niet veel van, om jongens te beboffen, vooreerst om ze niet preusch te maken, en alsdan omdat er by de begaefdheden die ze kunnen hebben, nog altijd veel onvolmaektheden te vinden zyn"
“Hoe meer hoe liever, hoe eer hoe beter, hoe raarder hoe dankbaarder Loquela zal zijn”
"Ik heb er een kleen verzeke over geschreven dat gy hier zult vinden dat ware jusste wat voor t voske, maer in plaetse van de oude teekening zoude ik liever hebben dat gy. V.C. zet want er zyn der hier al eenigte die weten wien dien quiedam is. Ik weet zelve niet hoe het gekomen is. t en anderen ik hebbe dat stukske aen verscheide te lezen gegeven. alzoo zoude het geheel kunnen uitkomen en gy kunt gemakkelyk verstaen dat de majoor het moeste gewaer worden, het zoude hangelen en blikselen en t ware op myn hoofd dat de donder zoude vallen."
“Ik heb nooit wel begrepen, waar de kloosters voor dienen. - Wel, dat 's oliedom om luije papen te huisvesten en aardige nonnekens achter tralies te houden.”
"When you are among us you will very soon see that whatever good your are, under God's blessings, doing in bringing about a more christian education among the Belgian youths, the good you will do here will be a hundred fold greater."
“Hier achter vindt gij de spijskaart, nogtans het eten niet”
"Er is zoo groote schaarsheid aan lofzangen tot den grooten H. Joannes-Baptista. Zoudt gy, Mynheer, my niet konnen den eenen of den anderen lofzang doen kennen of liever zoudt gy niet willen eens uwe snaren spannen ter eere van H. Jan?"
“Weet gij dat Biekorf leelijk in krotte zit? 't En is niet van't geld, maar van de stoffe ofte den voorraad dat ik wille spreken. 't Is lijk vechten tegen de dood.”
"Daer ik te wege ben, zoo gy gezien hebt, een nieuw boekje vlaemsche fabels in het licht te geven, (God gave dat zy het licht konden verdragen!) neem ik de vryheid u vriendelyk te vragen, hoe ik het best aen boord zou leggen om te lukken, ’t is te zeggen, om eerst en vooral een tamelyk schoone reek inschryvers te hebben."
“Stir up the generous old Flemish blood, put some of the XIXth century steam into it – but don’t set it a-boiling over else you’ll scald your fingers”
"Sprake was er van U en lof en eere daarbij, en daar men boeken en boekskes vroeg, stelde mynheer Fr. De Potter vooren de Kerkhofbloemen te drukken, en zei, met zijn twee arms in de lucht, wat hij er al in gevonden had, en Mr Claeys van Snt Niklaeis declameerde geheele blaren van buiten."
“Eerw. Heer, vergeef het mij, indien ik pretentieus weg, bemerkingen make, als ware ik in mijne klasse.”
"Ik ben zoodanig ingenomen van die filologie en al die ander conten, (hetgene dat buiten de klasse gebeurd daer gelaten) dat ik noch dit nog dat meer en kan studeeren, myn herd is opgeëten van verdriet gelyk iets dat doorknagt is van 'ne gedeurige kanker. als het niet en betert met de vacance en met de zomer ik droeg op lyk 'nen afgekapten tak. maer laet ons dat daer laten en schryven dat er toch niet aen helpen. achter het onweder zal de zonne weêr ten daege ryzen. en de hoop is toch 'ne grooten troost voor de lydende mensch."
“Stout gelyk een wezel, eh ja, de die zuipen de beste eiers, kom ik u eenen dienst vragen.”
"'T is van over lange dat er in uw geeerd gazetje,- dat van langst te liever gelezen is, omdes wille
't is waerlyk spek
Voor ieders bek
voor alleman te lezen staet dat gy brieven en al uit vreemde spraken overstelt. Zoo, die willen profiteren van d'occasie, zy kunnen het maer schoone hebben."
“Velen worden ook ongeduldig over de Biehalle en zij beginnen te vragen of dat eene kluchte geweest is en of alles nu in de mande gaat vallen.”
"Ik haaste my om ued mynen hertelyksten proficiat te laten geworden. In den ouden tyd waren de Ridders de verdedigers van vele goede en treffelyke dingen: gy, Ridder van de XIX° eeuw, gy hebt uwen titel verdiend met ten dienste te staan der dierbaarste zaken die een mensch kan beminnen: zynen Godsdienst, zynen heerd en zyne tale. Mochte de nieuwe Ridder nog lange en met goeden uitslag stryden op zyn roemryk slagveld!"
“Ik heb de eer u eenig zangeling op den vlaamschen akker opgezangd te zenden”
"Believe het u, en doet toch niet al te veel veranderingen: men zal toch gemakkelijk verstaan dat iedereen zijne eigenaardigheden heeft al waren die eigenaardigheden dan ook ware gebreken, als het toch niet al te vele en schilt."
“Nu dan, ’t vaste besluit is genomen van ’t Gazetjen aen te randen, en in iederen numero der Gazette van Thielt al de punten op te halen die bewyzen dat de Stem liberaal is.”
"Daar wij gevieren op onzen eigen naam ingeschreven hebben, maar dat was om zelve te betalen, en vader verwisselde zijne gazetten met onzen Rond den Heerd, zoo dat hij toch al een kantje aan den Heerd zat."
“Wat de moeielijkheid betreft voor uwe 60 jaar, daarover kunt gij alleen oordeelen: maar en beeld u niet in dat wij niet en zullen slapen noch eten.”
"Ik en kan niet wel wijs worden hoe Nolet ons de pretentie toe durft schrijven van ons Vlaamsch op te dwingen aan anderen; ik ten minsten heb altijd willen voor ons kleen getal schrijven en ben inderdaad in den alderwaarsten zin van 't woord een particularist; maar doen of willen doen ’t geen hij ons toeschrijft dat is wel geheel en gansch het tegendeel van particularist."
“Over naast spraken wij van Zuivel, mag ik U, als 't U belieft nog iets vragen?”
"Kom dan, Guido, gy zult gekomen zyn als een Engel uit den Hemel midden onder talryke vrienden warme voorstaenders uwer allerschoonste dagblad die teenemael in alles uwe manier van zien in gazetteschrijverij mededeelen en niets zoo zeer begeren dan u eens in persoone te zien en te hooren."
“Een dingen zou 'k geerne hebben, te weten dat men Vridag zingt en niet Vreidag, met hetgene daaraan kleeft.”
Uw browser voldoet niet aan de minimale vereisten om deze website te bekijken. Onderstaande browsers zijn compatibel. Mocht je geen van deze browsers hebben, klik dan op het icoontje om de gewenste browser te downloaden.